Hoi Emma,
emma_b schreef:Zij vertelde mij: "dat ik geen Lyme kon hebben, omdat de lumbaalpunctie die ik bij de neuroloog heb gehad niets afwijkends liet zien. Omdat ik vooral oog- en zichtklachten heb zou dat juist in die lumbaalpunctie naar boven moeten komen."
Ik heb inderdaad gelezen dat een Lumbaalpunctie in veel gevallen niet betrouwbaar is. Maar is dat ook het geval in mijn situatie? Het verhaal van de internist klonk op zich best logisch namelijk.
In het verhaal van de internist zit geen logica, laat je niks wijsmaken. Bij een lumbaalpunctie worden namelijk o.a. dezelfde slechte tests (ELISA en Blot) op antistoffen gebruikt als bij bloedonderzoek. Je kan dus nog steeds neuroborreliose hebben terwijl het niet uit de test is gekomen. Een proefbehandeling op basis van symptomen of nog meer aanvullende tests zijn dan opties.
Je zou haar dit kunnen laten lezen en de genoemde studies er bij kunnen zoeken op pubmed.
bron:
http://www.borreliose.nl (diagnose)
http://www.borreliose.nl/index.php?opti ... &Itemid=67Lumbaalpunctie
Volgens de CBO richtlijnen moet een lumbaalpunctie met een onderzoek op Borrelia intrathecale antilichamen en een celgehalte bepaling worden doorgevoerd voor de bevestiging van neuroborreliose. Om een onderscheid te kunnen maken of de gevonden antilichamen in het CSF ontstaan zijn, dan wel door de BHB gelekt zijn, wordt een antilichamenindex uitgevoerd. Hierbij wordt het gehalte aan antilichamen bepaald zowel in het serum als in het CSF. Als deze index groter is dan twee dan is er een duidelijke verhoging in het CSF. Als vervolgens pleiocytose en/of een verhoogd albumine gehalte wordt aangetoond dan is er sprake van neuroborreliose.
Voor neuroborreliose moet volgens de CBO richtlijnen dus voldaan zijn aan de criteria:
antilichamen tegen Borrelia in het CSF,
veelal lymfocytaire pleiocytose positief en
een al dan niet een verhoogd albumine gehalte.
Dezelfde immunotesten voor de bepaling van de antilichamen in het serum worden gebruikt voor de bepaling van de intrathecale antilichamen met dezelfde onnauwkeurigheid. Pachner vond bij 54% zeer lage hoeveelheden aan spirocheten in het CSF die een negatief resultaat zouden geven. Het kan zijn dat patiënten met een neuroborreliose seronegatief zijn. Brorson stelde vast dat wanneer Borrelia bacteriën samengebracht werden met CSF zij binnen 24 uur overgingen in de cystvorm. Bij deze vorm is geen antigenen presentatie wat de reden kan zijn van het gemis aan antilichamen in het CSF. Eveneens hoeft een pleiocytose niet noodzakelijkerwijs tot uiting te komen bij neuroborreliose.
Volgens de ILADS heeft een CSF onderzoek vanwege de onbetrouwbare gegevens dan ook geen diagnostische waarde. In een studie van Logigian was er slechts in 3% een pleiocytose met slechts zeven cellen en de antilichamenindex van >1 was maar in 3% positief. De CBO richtlijnen geeft aan dat het ontbreken van pleiocytose incidenteel kan voorkomen bij een lange ziekteduur en spontane remissie van het ziektebeeld, of na een behandeling met antibiotica. Huckova vond in een studie met neuroborreliose patiënten slechts in 2,1% intrathecale antilichamen. In een studie doorgevoerd bij Lymepatiënten met een EM en neurologische klachten vond Maraspin in 31% abnormale CSF waarden, in 7,5% lymfocytaire pleiocytose, een verhoogd CSF proteïnegehalte in 26% waarvan één vijfde een verhoogde celwaarde had. Intrathecale antilichamen konden slechts in 4% worden vastgesteld. Treib et al. komt tot de conclusie na een onderzoek bij 8003 neuroborreliose patiënten dat slechts 0,95% intrathecale antilichamen had en dat daarom intrathecale antilichamen niet gelden als een bewijs voor een CNS infectie. Pachner toont aan dat intrathecale antilichamen pas na weken of maanden worden gevormd. Stanek vond echter in een onderzoek met 332 patiënten met een multipel EM dat 31% abnormale liquorwaarden had met 8% pleiocytose en 22% liquorproteïne wat duidt op een disseminatie in het CZS al vroeg in het begin van de ziekte.
Volgens de definitie van neuroborreliose is dit een aandoening van het perifere en/of CZS bij de Lyme-ziekte. Een negatieve CSF test sluit volgens de CBO richtlijnen neuroborreliose uit. Voor een chronische Lyme-borreliose met een negatieve CSF wordt in de CBO richtlijnen geen behandelingsvoorstel gedaan alsof deze ziekte niet bestaat. Uit bovenstaande blijkt echter, dat een negatief CSF onderzoek dus allerminst neuroborreliose uitsluit.
Van bijzonder waarde voor de interpretatie van CSF gegevens zijn de onderzoeksresultaten van Coyle et al. Bij 35 neurologische Lymepatiënten die het Borrelia antigeen OspA in het CSF hadden, werd bij 43% geen OspA antilichamen aangetoond in het CSF. De helft van deze patiënten had verder ook normale routine CSF gegevens. Deze gegevens komen overeen met de bevindingen van Brorson dat de Borrelia in het CSF als cystvorm kan voorkomen hetgeen betekent dat wel Borrelia antigenen aanwezig zijn maar geen expressie plaats vindt waardoor er geen immuunrespons is. Een andere belangrijke bevinding is dat als antilichamen in het CSF worden aangetoond deze dikwijls uit andere Western Blotbanden bestaan dan die in het serum. Het is dan ook aan te bevelen om altijd een WB te laten doorvoeren naast een ELISA en bij de beoordeling van de A.I. Antigenen Index dient met dit verschijnsel rekening gehouden te worden.
Volgens Lakos et al. (2005) zijn verschillende B-cell populaties verantwoordelijk voor de perifere en intrathecale antilichaamproductie bij neuroborreliose. De door hem gebruikte test op basis een western blot toont een autochtone immuunreactie aan, zelfs in het geval wanneer de relatieve hoeveelheden specifieke IgG antilichamen in de CSF ongeveer gelijk zijn aan die in het serum. In zo’n geval zou een berekening gefaald hebben.
In een literatuuronderzoek van Anne Bolderdijk getiteld, "De waarde van laboratoriumdiagnostiek bij neuroborreliose" , wordt de “aanbeveling 26” van de CBO-richtlijn nader bekeken.
De CBO richtlijn geeft in aanbeveling 26 het volgende aan;
“Bij patienten met verdenking op chronische neuroborreliose wordt aanbevolen om antistoffen tegen Borrelia burgdorferi in het bloed en de liquor te bepalen”.
De richtlijn geeft in dit verband de volgende de conclusie, chronische neuroborreliose is een zeer zeldzame voorkomende aandoening die altijd gepaard gaat met intrathecaal geproduceerde Borrelia-antistoffen en veelal met een lymfocytaire pleiocytose.
De door de CBO-richtlijn opgegeven referenties ter onderbouwing van de aanbeveling worden in dit onderzoek vergeleken met recente publicaties op dit gebied. Het onderzoek toont aan dat er gegronde twijfels bestaan omtrent de juistheid van deze aanbeveling en omtrent de waarde van de laboratoriumdiagnostiek bij neuroborreliose.
Josie